Verslagen Radiocafé

9 juni 2015: Amroh ontvangers

Al in het begin van de NVHR-radiocursus in 1996 hadden Hans Houtkamp en ik het idee opgevat om een speciaal proeftoestel te gebruiken waar onze cursisten metingen aan konden verrichten. De keus viel op een AMROH MK4350 uit 1949.

De kast heb ik nog jaren bewaard, dat toestel heeft echter een vrij overzichtelijk chassis en is voorzien van P-voeten. Dit laatste omdat men gemakkelijker meet aan een P-voet dan een Rimlock voetje. Een cursist die onder het toeziend oog van de docent voor het eerst een meting moet verrichten, die moet men het niet te moeilijk maken. Met een nog niet al te vaste hand een meetpen op de juiste plaats houden valt niet mee.

Dit chassis hebben we later voorzien van acht schakelaars waarmee fouten in de schakeling aangebracht kunnen worden. De bedrading weggewerkt zodat er echt met meten gezocht moet worden wat er mis is. Zoals een onderbroken condensator of een condensator die sluiting maakt. Een onderbroken kathode-aansluiting of een oscillator lekweerstand. Er zijn een hoop fouten op deze wijze te bedenken. Het toestel heeft in de loop van de tijd een hoop martelingen ondergaan waarbij zelfs de voedingstrafo moest worden vervangen, maar nog altijd wordt dit toestel voor de cursus gebruikt.

Bij het bouwen van een radio moeten we rekening mee houden met de kringstromen. Wie een gloeilampje op een batterij wil aansluiten heeft twee draden nodig. Zo ook als we een antennesignaal willen ontvangen. Vergeet dan niet dat dit hoogfrequent signaal zich aanbiedt tussen aarde en de antennedraad. Vergeten we de aardleiding, dan is de antennekring onderbroken.

Ach, we ontvangen evengoed wel stations, zal menig zelf bouwer opmerken. Dat klopt, er is altijd nog wel een weg te vinden via de nettransformator of capacitieve contacten. Maar voor goede ontvangst is dat af te raden. Gebruik niet het chassis als algemene aarde maar zorg voor een aansluitpunt dicht bij de hoogspanningsvoeding. Omdat de voeding deel uitmaakt van de kringloop zal het begrijpelijk zijn dat de voeding een zeer lage weerstand moet hebben. Een bij de tweede elco gemeten inwendige weerstand van 100 Ohm kan al voldoende oorzaak zijn dat de oscillator het laat afweten. Oude versleten elco’s vervangen door moderne miniscule nieuwe elco’s: denk er dan aan, dat het weinige plaatoppervlak van dergelijk kleine dingen niet erg zal bijdragen aan een gemakkelijke doorlaat van hoogfrequent stromen. Het kan te allen tijde raadzaam zijn om ook bij de oorspronkelijke laatste elco in de voeding, deze te overbruggen met een papier condensator van 10.000 pF.

Let op dat bij de 736 unit de aardpunten van de antennekring en oscillatorkring afzonderlijk naar de afstemcondensator moeten lopen. Dus niet één draad waardoor  zowel de antenne stromen en gelijktijdig de oscillator stromen zich moeten verdringen.

Begrijpelijk dat er ook gewezen moet worden op gevaarlijke hoge spanningen. Vaak hoger dan verwacht!! Tijdens de opleiding voor de Novice vergunning zendamateur vroeg iemand mij tijdens de les: "Wordt zo’n diode niet erg warm?" en gelijktijdig greep hij de diode beet, waarbij zijn vingers beide uiteinden aanraakten. De enorme schok had tot gevolg dat twee vingers zeker vijf minuten onbeweeglijk verkrampt bleven. Het liep dus nog goed af en maar voor hem toch een leerzaam moment.

Als voorbeeld deze tekening waar bij een wisselstroombron met een effectieve wisselspanning van 300 Volt via een diode een condensator oplaadt.
Dit gebeurt in de eerste halve periode als de spanning aangeboden aan de diode positief is. De topspanning van de amplitude is 1,4 maal zo groot en dus 420 Volt. De condensator wordt nu geladen met dezelfde spanning. Bij de tweede halve periode is de spanning van 420 Volt aan de diode negatief. Deze spanning staat nu in serie met die van de condensator met gevolg dat over de diode een moment een spanning staat van 840 Volt. Zelf even de minnetjes en plusjes invullen dan wordt het wel duidelijk. Dus oppassen!!

De VERON gebruikt dit vaak als vraag tijdens examens, waarbij men moet aanstrepen welke diode gebruikt moet worden, een 1N4003 , een 1N4005 of een 1N4007. Het antwoord moet dan zijn de 1N4007.

Deze avond meegebracht de instructiesuper, een gemoderniseerde 4350 met het bekende 736 spoelstel.

En tevens uitgebreid met een balanstrap. Ook hier weer voor de duidelijkheid P-voeten en twee maal EL3 buizen in klasse-A balans. Al eerder beschreven in het radiocaféverslag van 7 september 2010.

Dit chassis (CH51) is eerst geheel gesloopt om het aluminium chassis schoon te maken en te polijsten. Voorzien van nieuwe buisvoeten en potentiometers. De aansluitstrip compleet met weerstanden en condensatoren in de afval gegooid.  De gebruikte aansluitstrippen zijn zo slecht dat schoonmaken niet loont. Het lijkt wel of de soldeeraansluitingen van vertint ijzer zijn en nauwelijks na zoveel tijd nog te solderen zijn. Gelukkig was ik nog in het bezit van betere aansluitstrippen ter vervanging.

Met de nieuwe opbouw is het originele schema zoveel mogelijk aangehouden, alleen de EBF2 is vervangen door een EBC3. Dus geen spitsvondige nieuwigheden, ik ga er altijd van uit dat waar een weerstand een condensator ontmoet, men er rekening mee moet houden, dat dit kan zorgen voor frequentieonafhankelijke faseverschuivingen. Vandaar dat hier voor fasedraaiing gekozen is, de balansingangstransformator, het Amroh type B1-101. Waarmee men altijd zekerheid heeft van 180 graden fasedraaiing over het gehele laagfrequent gebied.

Een dergelijke trafo is veelal duurder dan een handvol weerstanden, condensatoren en een triode met buisvoetje, vandaar dat men meestal de voorkeur geeft aan een triodeschakeling. Mocht het signaal er dan niet volledig over de gehele audioband met 180 graden draaiing uitkomen, dan geen zorg want de uitgangstrafo maakt dat wel weer goed. In dit toestel, bedoeld voor instructie, lijkt mij dat om uit te leggen hoe een balansversterker werkt, in ieder geval verstandiger een ingangsbalanstrafo te gebruiken. Als uitgangstrafo wordt in deze ontvanger een Amroh U73 gebruikt. Ook stopweerstanden in de beide roosters en schermroosters van beide EL3 buizen ontbreken.


Klik op het schema voor grotere versie

Deze dienen om eventueel genereren tegen te gaan, maar de bedrading is zo kort dat dit hier niet is toegepast. Mocht men toch in de schermroosterleiding stopweerstanden plaatsen, van bijvoorbeeld 470 Ohm, zorg er dan voor dat het geen draadgewonden weerstanden zijn want die gedragen zich als een spoel. Zodat je zeker weet dat het gaat genereren, wat natuurlijk juist vermeden moet worden. Hierbij uitgaande van de uitspraak van Dr. Baumsteiger, dat de kwaliteit van een ontvanger  omgekeerd evenredig is met het aantal onderdelen, zijn alle overbodige zaken achterwege gelaten.

Begrijpelijk, dat nu een zwaardere voedingstrafo gebruikt moet worden. Een Amroh P141 en een smoorspoel type Amroh 1505. De EBC3 en de ingangstrafo geven ruim voldoende signaal af aan de eindbuizen. Een EL3 heeft aan 4,2 Volt roosterwisselspanning voldoende om volledig uitgestuurd te worden. De gemeenschappelijke kathodeweerstand geeft met een waarde van 120 Ohm, praktisch een klasse-A instelling. Met het triodeel van de EBC3 hebben we voldoende voorversterking om 8 Watt vermogen met geringe vervorming aan de luidspreker te leveren. De vereiste aanpassingsweerstand is dan 10 kOhm tussen de anoden van de beide EL3 buizen.

Er is zelfs nog genoeg laagfrequentversterking voor een volumeregelaar en een eenvoudige tooncorrectie. Ofschoon deze eindtrap geenszins de pretentie heeft een HiFi-apparaat te zijn, werden toch ook hierin de grondbeginselen toegepast die voorwaardelijk zijn voor het bereiken van een zo goed mogelijke weergavekwaliteit.

Het valt mij op dat met EL3 buizen telkens zo’n goed resultaat word bereikt, alhoewel de gebruikte electrodynamische Jensen luidspreker speelt hierin ook een grote rol. Een luidspreker met bekrachtiging is trouwens altijd beter dan een luidspreker met een permanente magneet. Het nadeel is dat er een voeding nodig is om de bekrachtigingsspoel te voeden van de luidspreker. Het chassis van deze radio is uitgevoerd met twee beugels waarmee het toestel op zijn kop gezet kan worden en het inwendige goed kan worden bekeken en bereikbaar is om metingen te verrichten.

Ook Vok Keijsper had een toestel uit dezelfde serie meegebracht, de uitvoering met Rimlock buizen met twee maal EL41 in balans. Met als bijzonderheid de afstemeenheid 148, voorzien van de visserijband. Heeft de 736 vier philips toltrimmers de 148 is te herkennen aan zes van deze trimmers.  Een goed spelend toestel dat tevens was voorzien van de FM-inbouw unit de passe-partout. Normaal gesproken wordt dit boven in de radiokast gemonteerd, hier was het verbonden aan het chassis van de radio.

Het werd beproefd door Ed Plevier en het bleek uitstekend te werken.

Het imposante toestel trok een geweldige belangstelling. Gegevens terug te vinden in Radio Bulletin Mei 1954.

Chris Siecker was na een lang ziekbed weer van partij en had op mijn verzoek voor deze gelegenheid de UN34 en UN55 meegebracht uit de bekende Dr. Blan reeks.

Beide apparaten zijn prachtig en met zorg gemaakt, juweeltjes om te zien. Zoals we dat van Chris gewend zijn.

Dit naar aanleiding van een artikel in ons laatste NVHR-blad no 153 en tevens indien nodig om deze avond te functioneren als antenne. Dat laatste bleek achteraf niet nodig daar de sprietantenne die ik had mee gebracht voldeed aan de verwachting en zelfs een draadantenne ophangen niet nodig bleek.

Maar toch leuk om even te demonstreren. Beide zijn voorzien van een draaibare omwikkelde ferrietstaaf, waarmee gericht kan worden op een station en daarmee tevens storende stations ontweken kunnen worden. Gewoonlijk treft men dit ook aan in moderne toestellen wel of niet draaibaar als ingebouwde kamerantenne. Voor de electromagnetische radiogolven is zo’n ferrietstaaf een aantrekkelijke doorgang en wekt daarbij tevens een spanning op in de omwikkelde spoel. Dit wordt met een ingebouwde penthode lamp versterkt en kan verbonden worden met antenne-ingang van de radio. Nadeel van ferrietstaven is dat ze zelf ook energie moeten opnemen om te zorgen voor magnetische energieoverdracht naar het spoeltje.

In het Unirotor artikel in Radio Bulletin November 1954 wordt er wel op gewezen dat men overigens geen wonderen mag verwachten van een ferrietantenne. Wie om een of andere reden geen buitenantenne kan aanleggen, zal in vele gevallen met de UN 34 betere ontvangst verkrijgen dan met een kamerantenne mogelijk is.

Niet vermeld wordt dat met het verschuiven van de ferriet in de spoel ook afgestemd kan worden en C1 dan overbodig is.

De bekende ITAX kleine raamantennes met HF-versterking uit België die zowel door John Hupse als mijzelf tijdens lezingen worden gebruikt, werken volgens mij beter. Chris zou bij wijze van proef zijn ferrietstaaf moeten vervangen door een kleine raamantenne en daarover volgende keer vertellen hoe zijn ervaringen zijn. Dan weten we gelijk of mijn bewering klopt.

Tekst: P. van Schagen.
Foto’s: K. Jellema.

P.S. Voor meer informatie over de AMROH 4350 zie het radiocaféverslag van 7 september 2010.