Verslagen Radiocafé

Verslag 15 juni 2010: De Grundig 98K en inductor uit 1921

Deze avond werd zoals aangekondigd de Grundig 98K besproken door Frank Hartgers. Een groot aantal had hij meegenomen, die alle bijna even groot, maar wel van elkaar verschilden in uitvoering. Echter het gebruikte schema is bij alle hetzelfde. Wel is de oudste nog op de oude wijze van bedrading voorzien, de latere modellen zijn voorzien van een printplaat. Het toestel, geschikt voor zowel AM en FM heeft slechts drie buizen, de ECC85, EAF 801 en de ECL86. De in dergelijke ontvangers gewoonlijk gebruikelijke ECH81 ontbreekt en dat maakt het toestel tot een bijzonder exemplaar.

Geen radio die voor veel geld momenteel op beurzen te koop is. Voor gemiddeld 15 à 20 euro zijn ze gemakkelijk te verkrijgen. Vandaar deze lange rij radio's deze avond. Toch heel wat anders dan de Ducretet piano die vorige de lezing werd mee gebracht, dergelijke toestellen staan in Frankrijk op veilingen aangegeven met een beginbod van 3500 Euro. Wonderlijk eigenlijk, want daar zit technisch gezien weinig in dat spectaculair te noemen is. Het meeste is hout en eboniet.

Al eerder heeft Frank deze Grundig beschreven in het Radio Historisch Tijdschrift van de NVHR in 2002 nummer 102.

Leden die toen al lid waren kunnen dat thuis terugvinden, anderen kunnen dat nog op onze beurzen verkrijgen bij de promotiestand. Het is natuurlijk moeilijk te verwoorden wat een spreker heeft verteld, alhoewel er aandachtig naar zijn enthousiaste voordracht werd geluisterd. Niet te vergeten de demonstratie met deze radio's die duidelijk lieten horen hier toch met een kwalitatief werkend toestel van doen te hebben. Toch zelf het schema even goed bekeken. Frank had een paar eenvoudige uittreksels gemaakt van de schakeling rond de ECC85. Tot mijn verwondering bemerk ik dat hier een schakeling is gebruikt uit het begin van de radio rond 1918.

Natuurlijk, het is een frequentiewisselaar, maar niet de tegenwoordig gebruikelijke schakeling, maar een autodyne.

Klik voor grotere afbeelding

Een der eerste schakelingen waarbij een triodebuis wordt gebruikt om onderbroken ongedempte golven te ontvangen. Een ontvangen draaggolf, samen met het door de triode opgewekte oscillator signaal, wordt door dezelfde triode gedetecteerd. Dit geeft aan de anode twee frequenties namelijk de som en het verschil van beide frequenties. Als het verschil tussen beide frequenties klein is, dan is dat hoorbaar. We kennen allemaal de teruggekoppelde detector en de fluitende Mexicaanse hond. Een teruggekoppelde detector is namelijk een autodyne. Maken we het verschil tussen de ontvangen draaggolf en oscillator frequentie groter dan komen we boven de gehoorgrens. Vroeger was dan ook 50 kHertz gebruikelijk om dat als middenfrequentsignaal verder te versterken. Dit signaal werd dan na een of twee versterker trappen gedetecteerd.

De autodyne triode werd dan ook in dergelijke toestellen de eerste detector genoemd. Het antennesignaal direct verbinden met het rooster van de autodyne is niet mogelijk, dit moet gebeuren met een kleine condensator van of met een spoeltje gekoppeld met de oscillator. Bij de ouderen onder ons is ook bekend de tropodyne schakeling, waarbij het signaal van de antenne verbonden wordt met het midden van de oscillatorspoel, waar geen oscillatorspanning aanwezig is om uitstraling naar de antenne of voortrap te voorkomen.

Maar laten we eens lezen wat Frank heeft uitgedokterd…..

Bij FM-ontvangst werkt de ECC85 als volgt: de linker triode wordt eerst als HF-versterker in roosterbasisschakeling (met geaard rooster) gebruikt met injectie van het antennesignaal op de kathode. De rechter triode is als zelfoscillerende mengtriode geschakeld, het door de linker triode versterkte signaal wordt via een ingewikkeld netwerk van spoeltjes en condensatoren op het rooster van de mengtriode geïnjecteerd. De aan de anode van de mengtriode aanwezige mengproducten, waaronder de gewenste middenfrequentie van 10,7 MHz, worden nu vervolgens weer inductief aan het rooster van de linker triode over gedragen. Waar ze eerst voorversterkt worden, voordat ze aan het eerste MF-bandfilter aan het rooster van van de middenfrequent versterker EAF801 worden toegevoerd. De linker triode van de ECC85 wordt dus bij FM-ontvangst in een reflexschakeling gebruikt. Hetgeen resulteert in een flinke versterking.

Bij MG-ontvangst is de schakeling bij de ECC85 zo mogelijk nog unieker. De linkertriode fungeert na als additieve mengtriode, waarbij het antennesignaal aan het rooster wordt toegevoerd en in de rechter oscillatortriode opgewekte frequentie inductief wordt uit gekoppeld. Deze wordt op de kathode van de linker triode geìnjecteerd. Het rooster van de linker triode krijgt dezelfde AVR spanning als de EAF801. De gevoeligheid is verbazend goed en de AVR werkt ook naar behoren, daar is menige omroepdoos niet tegen op gewassen. Tot zover Frank.

Een opmerking mijnerzijds. Opvallend is natuurlijk dat een ECC85 als normale triode met een AVR-spanning wordt geregeld. Het is geen vari-triode en toch schijnt het te werken. Het is als met een E442 in de 2514, ook daar wordt met de negatieve voorspanning de versterking geregeld. Nu kan je de versterking niet veranderen van een ECC85 door de negatieve voorinstelling van het rooster te veranderen. Echter een hoogfrequentsignaal dat naar het afknijppunt wordt verschoven zal toch een kleinere stroomvariatie veroorzaken in de anode. Het sinusvormig signaal wordt begrijpelijk vervormd. Een helft zal platte koppen vertonen. Maar de kleinere stroomvariatie heeft tot gevolg dat de parallelkring in de anode minder sterk wordt aangestoten. Die vervorming heeft geen invloed op de slingerkring. Hoe je een schommel ook aanstoot de slingering blijft afhankelijk van de lengte van het touw en de aantrekking kracht van de aarde.

Of de constructeurs van Grundig met deze ECC85 een ingenieuze schakeling hebben ontworpen laat ik over aan de lezers. Een van de leraren op het ARI leerde ons dat het aantal componenten in een schakeling omgekeerd evenredig is met de bedrijfszekerheid. Overigens de reflexschakeling doet mij denken aan Lucien Levy die dat al heeft toegepast in zijn radio LL in 1925. Verders een leuk toestel dat zeker aantrekkelijk is voor verzamelaars van naoorlogse radio's.

Tijd voor de Inductor uit 1921, geen radio dit keer maar een apparaat ontworpen door Dr. Spamer. Gegevens kunnen we vinden in de Katalog uit 1921 über Lehrmittel van de groothandel Fritz Saran, Berlin W57, Potsdamerstr 66, Am Hochbahnhof Bülowstrasze.

Het toestel in een kastje van 12 x 12 x 12 cm is voorzien van een magneetonderbreker en een spoel met een primaire wikkeling met weinig windingen en een secundaire wikkeling met een vrij groot aantal windingen. In de langwerpige spoel kan een ronde, uit vele geisoleerde ijzerdraadjes samengestelde, kern in en uit geschoven worden om daarmee de uitgangsspanning te regelen. Met een schakelaar kan zowel de primaire spoel of secundaire spoel met de aansluitklemmen verbonden worden. De voeding wordt verzorgd door een Bichromaat accu die ook in het kastje is geplaatst. Deze accu is ook bekend onder de naam Chroomzuur of Dompelelement. Het type hier gebruikt is daar een door Dr. Spamer ontworpen afleiding daarvan.

In een glazen bakje bevindt zich een oplossing van kalium-bichromaat in verdund zwavelzuur en daarin zijn een zink en een koolstaaf aangebracht. Aan de koolstaaf is de positieve, aan de zinkstaaf de negatieve pool. De EMK is ongeveer 1,8 volt en vrij constant. Het element is handig in het gebruik, de zinkstaaf kan na gebruik er uitgenomen worden, met een bijgeleverde rubber stop kan het gat van het glazen vat afgedicht worden. Om deze losse benodigdheden op te bergen is in het kastje een laatje aangebracht. Daarin bevindt zich ook een koperborsteltje om af en toe de zinkstaaf te reinigen. Ook twee uiteen neembare handgrepen met snoer en stekkers om tijdens de proef deze in de handen te nemen.

Ik kocht lang geleden dit apparaatje bij Joop van Liemd die op dat moment een opslag had in de voormalige winkel van de eigenaar van de lijmfabriek COLLE die kerkattributen, afbeeldingen en beelden daar te koop had staan. Ik had daar al eens een devote afbeelding gekocht.

Nu stond deze zaak zoals gewoonlijk bij Joop vol met de meest uiteenlopende zaken op radio- en filmmateriaal uit een lang verleden. Ik kende Joop heel goed en was geregeld bij hem op visite om te luisteren naar zijn interessante verhalen. Daar kocht ik deze inductor, echter door vocht was het kastje deels uit elkaar gevallen en een zijkantje van het dekseltje was zoek. Samen hebben we zowat de hele winkel overhoopgehaald maar het stukje hout van 12 x 3 cm was niet te vinden. "Ik koop het van je voor driekwart van de prijs en betaal het restant als je het plankje hebt gevonden". Vier weken later hing het aan een touwtje voor het raam met een briefje “Piet je stukje hout !”

Om nu deze inductor te demonstreren heb ik de accu niet gevuld maar twee 1,2 volts Nikkel Cadmium-elementen meegenomen. Ik denk dat enkele aanwezigen zich nog deze proeven tijdens de les in het natuurkundelokaal kunnen herinneren.

Nu was het Gyula die aanbood zich te onderwerpen aan het apparaat. Nou dat viel hem tegen, misschien drukte ik de kern wat te ver naar beneden. "Help, help": hoorde ik hem benauwd prevelen en ik schakelde de batterij uit. Hij lag van schrik de koperen sierlijke handvatten op de tafel. “Mijn handen verkrampten, ik kon het niet meer loslaten”

Begrijpelijk dat eigenlijk niemand zich na deze vertoning wilde aanbieden om deze marteling te ondergaan. Klaas Jellema en Anton van den Oever, toch nieuwsgierig, boden zich aan en nu wat voorzichtiger verhoogde ik de spanning en stopte bijtijds als dat werd aangegeven. Maar de anderen waagden zich niet aan deze proef. Ed Plevier wilde toch wel eens meten met de scoop hoe hoog de spanning maximaal kan worden, dat bleken toch pieken van ruim 400 volt te zijn. Gyula merkte op dat het toch ondanks zijn angstige ervaring het een heilzame werking had op zijn arm spieren, het voelde erg soepel aan als hij ze bewoog. "Gelukkig maar": dacht ik, alhoewel het natuurlijk niet levensgevaarlijk is. Ofwel dat het lang geleden nog niet bekend was.

Gyula vertelde deze avond nog iets over zijn nieuwe ontdekking, een automatische versterkingsregeling middels een negatieve roosterspanning die afhankelijk is van de wisselende stroomafname van de anodevoeding. De negatieve roosterspanning bij normale belasting is -1,4 volt en die stijgt als de stroomafname groter wordt. Om te zorgen dat bij daling de elco van 10 uF aan het eind van het filter bijtijds ontlaadt is een weerstand van 33 kOhm parallel aangebracht. Een probleem is echter: hoe bereken je de waarde van de serieweerstand van de secundaire van de trafo. In de praktijk blijkt dat 8,3 ohm te moeten zijn.

Echter hoe Gyula het ook uitrekende, de uitkomst is dan telkens ongeveer 29 ohm. Waar zit nu de moeilijkheid. Ik antwoordde hem dat hij deze uitkomst nog moet delen door 2√3. John Hupse die naast mij zat begreep al gelijk dat ik snel een rekensommetje maakte en zei: "Gewoon door 4 delen kan ook". Maar volgens Ed Plevier is slechts met hogere wiskunde deze moeilijke berekening te maken. Hopelijk zien en horen we er over veertien dagen meer over, ik zal mij er zeker in verdiepen.

Piet van Schagen.