Verslagen Radiocafé

20 februari 2018: Radiotechniek lang geleden!

Het zal in 1970 geweest zijn dat we een bespreking hadden over ons bezoek de week ervoor aan de Fane fabriek in Batley in Engeland. De Firma Haarlen Electronics (Helios) was toentertijd importeur van deze luidsprekerfabriek.

Al eerder had de directeur Huib Michaelis mij bezocht in Osdorp waar ik mij als luidsprekerreparatiebedrijf had laten inschrijven bij de Kamer van Koophandel onder de naam Peter Johanzen. Het viel hem al gelijk op dat in ons bedrijf ook de London City versterkers werden vervaardigd. Hierdoor ontstond er al direct  een onderlinge hechte band en maakte ik zelfs al snel ook deel uit van het Haarlems bedrijf.

Ons gezamenlijk bezoek aan Batley in Engeland  was om nieuwe bestellingen te doen. De luidsprekers werden door muzikanten erg gewaardeerd vanwege dat deze vrijwel niet stuk te krijgen waren. Een en ander had te maken met de glasvezel spreekspoeldragers en bovendien de lage resonantiefrequentie van 8 Ohm bij 400 Hertz.

De firma Fane was opgericht rond 1958 door de heren Faulcus en Nebold en beide eerste twee letters vormen de naam FANE. De meest succesvolle luidspreker was de FANE 10 GD een goedkope 12 inch met een 10000 Gauss magneet die zelfs hardrockmuziek overleefde na een avondje loeiharde muziek. De prijs slechts 98 gulden viel dus erg mee, alhoewel toch meestal gelijk vier stuks in een kast werden geplaatst.

Die ochtend zaten we nog wat na te praten in de showroom bij een kop koffie over ons bezoek. Er kwam een man binnen, keurig gekleed en ik schatte hem zo rond de vijftig jaar die na zijn vraag: “Mag ik even rond kijken” diverse luidsprekers bekeek. Voorzichtig bewoog hij de conus op en neer en hoofdschuddend pakte hij een andere om ook op deze aan een onderzoek te onderwerpen. Nieuwsgierig geworden liep ik naar hem toe en vroeg waarom hij deze luidsprekers onderzocht. De man stelde zich voor als een geleerde van een Leidsche Universiteit en zocht naar een luidspreker die een uitslag van 50 mm kan maken. Ik moest hem teleurstellen en vertelde dat dergelijke luidsprekers niet bestaan. Waarop de man mij vertelde toch wel luidsprekers in handen te hebben gehad die meer bewegelijk zijn dan deze toch stug aanvoelende conussen. Vaak voorzien van een rubberen rand om meer beweging mogelijk te maken. Ik knikte en zei: “Dat is mij bekend en die hebben ook lange spreekspoelen die er voor zorgen dat tijdens een grote uitslag er een zelfde aantal windingen zich in het magneetveld bevindt. Met gevolg een laag rendement en alleen geschikt voor zeer lage frequenties. Men noemt het een Woofer, maar dat heeft weinig met een echte luidspreker van doen.”

De man keek met mij met ongeloof in zijn ogen aan. “Heeft U kinderen?”; vroeg ik. De man liet weten twee dochters te hebben al in de twintig. Ik vervolgde: “U heeft waarschijnlijk wel eens vroeger met ze geschommeld en duwde U dan het kind helemaal lopend zover dat de schommel recht naar beneden hangt of bleef U staan en gaf een flinke zet?” Hij antwoordde: “Ja met een flinke zet”. Waarop ik zei: “Zo gaat het met een echte luidspreker ook. Geen grote uitslag maar een krachtige korte zet. Trouwens de lage C op een piano is maar 32,7 Hertz de opvolgende D is 36,4 Hertz , de vraag blijft of het verschil van nauwelijks 4 Hertz met zo’n grote uitslag hoorbaar is. Trouwens, de rekbaarheid van de rubberen conus rand is niet lineair wat dus zorgt voor vervorming”.

Nu riep de man. “Ik heb het niet nodig voor muziek! Maar voor een 50 mm eenmalige lange uitslag om daarmee enkele schakelaars te bedienen”. Waarop ik antwoordde dat een luidspreker daar niet geschikt voor is maar dat ik eventueel een dergelijk apparaat kan maken dat zo’n grote uitslag maakt middels twee spoelen. De man was verrast maar voegde er aan toe: “Er blijft toch altijd een zware magneet nodig?” “Nee een magneet is niet nodig, zelfs geen magnetische externe bekrachtiging. Alleen een stuurspanning is voldoende”. “Nou als dat zo is dan zou ik u willen verzoeken een demonstratie te geven bij ons op de universiteit”.

Ik moest eerst nog een proefmodel maken en veertien dagen later ging ik samen met mijn vrouw, die thuis de spreekspoelen spoelen wikkelt, voor een demonstratie naar Leiden. Enige Professoren en hoogleraren stonden ons op te wachten.

Het werd een gezellige middag waar op hoog niveau gesproken werd over deze dubbele bobine die middels een eenvoudige besturing langzaam uit en weer in schoof. Met een naar eigen inzicht ingestelde snelheid. Het oogstte grote bewondering bij de technici van de universiteit.

Deze avond in Zaandam heb ik daar zelfs nog een simpele uitleg over de werking gegeven. Maar hoe het nu echt werkte daar werd door mij weinig over verteld. Enkele aanwezigen meenden dat er waarschijnlijk tegengestelde windingen verborgen zijn en ik hoorde iemand "compound" mompelen, het bleef echter voor de bezoekers van het radiocafé een raadsel.

Het apparaat werd naar een door mij geschetste tekening in Leiden gemaakt en werd later opgestuurd om gewikkeld te worden en met ovenlak gebakken om de windingen stevig vast te zetten. Nu na zeker bijna vijftig jaar het proefmodel meegenomen naar Zaandam om nogmaals het te demonstreren.

Ook deze avond werd er met enige verwondering gekeken naar de binnenspoel die tergend langzaam uit de grote bobine schoof tot wel tien centimeter. Daarna schoof de spoel weer terug middels een besturingskastje voorzien van twee drukknoppen. Het apparaat was niet zoals men zou verwachten voorzien van verborgen magneten of van een gelijkstroombekrachtiging. Het werkt op de aangelegde gelijkspanning. Vergelijkbaar met een seriemotor. De vaste bobine is gewikkeld met 0,6 geëmailleerd koperdraad en de beweegbare binnenspoel met 0,2 geëmailleerd koperdraad.

Na deze inleiding werd gesproken over de ontwikkeling van de radiolamp tijdens de Eerste Wereldoorlog. Nederland was neutraal en men was al blij als er een radiolamp werd gevonden, zoals dat gebeurde met een EVN94 uit een verongelukt watervliegtuig in Cocksdorp op Texel. Maar ook radioamateur Walter Kerssenmaker en radioamateur van Lin in Venlo hadden lampen gevonden van het type met aan beide zijden een Edison E14 fitting.

Opvallend dat er altijd lampen in vliegtuigen worden gevonden. Zelfs Hanso Idzerda meende in 1944 een onderzoek te moeten doen in een verongelukte V1. Vond daar ook voor hem interessante zaken, maar werd gesnapt door Duitse militairen en werd standrechtelijk geëxecuteerd.

In maart 1918 is zelfs een radio te bewonderen in een zaal van de Haagse dierentuin. De eerste radiotentoonstelling waar de Heer Bal een eenlamps radiomorseseinen liet horen.

Radio was bedoeld voor draadloze communicatie ter vervanging van de telegraaflijnen. Maar ook toen kwamen er al snel platendraaiers op het idee muziek uit te gaan zenden. Bekend werd Idzerda die als eerste uitzendingen in 1919 met muziek verzorgde. De toen gebruikte buislampen werden door deze bekendheid naar hem vernoemd. Hij was ook de eerste in de wereld die in de krant het muziekprogramma liet afdrukken. Eigenlijk het begin van de latere omroep. Genoemd naar de vroegere omroepers die met een ratel of bel door de straat liepen en luid het laatste nieuws of besluiten aankondigden van het gemeente bestuur in de stad.

In 1950 heb ik tijdens een liftkeuring in het telegraafkantoor in Amsterdam met de heer Middelraad gesproken. De man was al tegen de zeventig, maar meegekomen met de PTT inspecteur Tienpond, die de keuring ging uitvoeren. In de machinekamer heeft de heer Middelraad mij uitgebreid verteld over het repareren van lampen dat hij in de beginjaren rond 1916 van de radio deed. Tevens over de Idzerdazender die net als de oude Franse militaire zenders FM gemoduleerd werd en met zijbanddetectie ontvangen kan worden. Engelse radioluisteraars klaagden er dan ook over dat zij hun terugkoppeling niet goed konden gebruiken.

Zelf studeerde ik in die tijd voor radiotechnicus, maar was geen verzamelaar. Toch een leerzaam onderhoud waar ik nog vaak aan terug denk. Er is op internet veel over de ontwikkeling van de radiolamp terug te vinden.

Tijdens de eerste Wereldoorlog was men in Frankrijk toch al toch al verder met radiotechniek. In 1915 werd al gebruik gemaakt van de E10.

Transmitter-Recepteur met zes trioden waarvan drie stuks parallel als oscillator. Ik vergelijk het altijd met de 19set in de Tweede Wereldoorlog, alhoewel het vermogen niet vergelijkbaar is met een enkele 807. Toch is met de E10 een bereik van 30 km mogelijk.

In 1900 deserteerde in Frankrijk de jongeman Pichon uit het leger en vertrok naar Duitsland. Daar voorzag hij in zijn levensonderhoud als leraar Frans en kwam daarbij in contact met graaf Arco een van de oprichters van Telefunken. Die kinderen kregen les van Pichon maar hij interesseerde zich ook voor de radiotelegrafie. Hij studeerde dan ook bij Telefunken elektriciteit en radiotechniek met gevolg dat hij daar in de fabriek werd aangesteld als radiotechnisch vertegenwoordiger.

Hij klom al snel op in dat bedrijf en werd chef patent service en in die hoedanigheid werd hij naar Frankrijk gestuurd. Daar bezocht hij de commandant Ferrié en Girardeau van de firma Pericaud om te spreken over uitwisseling van informatie en de strijd over rechten en patenten tussen Marconi en Telefunken.

In 1914 was Pichon in de United States en vergaarde veel onderdelen en gegevens waaronder radiolampen die zeker voor het bedrijf in Duitsland interessant zouden zijn. Op 25 juli vertrok hij uit de States naar Engeland en arriveerde op 3 augustus 1914 in Londen. Juist de dag dat Duitsland de oorlog verklaarde. Niet wetende wat te doen wende hij zich tot  Godfrey Isaacs een der directeuren van Marconi Wireless Telegraph Compagny om advies te vragen. Deze wees hem er op dat hij nog altijd een Fransman is en als deserteur direct gearresteerd zal worden als hij in Calais aan wal zou stappen. Maar adviseerde toch te gaan en contact op te nemen aldaar met commandant Ferrié.

In Calais werd hij gelijk in de boeien geslagen, maar hij verzocht de douane om Ferrié te verwittigen van zijn aankomst. Deze gaf direct opdracht om Pichon met al zijn bagage zondermeer maar hem toe te laten brengen. Ferrié vond in zijn bagage triodelampen in diverse kartonnen doosjes. Deze liet hij gelijk verzenden naar Lyon waar technicus Max Abraham, Marchel Brillouin en L. Bloch die werkten bij Grammont een gloeilampenfabriek. De lampen werden daar onderzocht en liet deze namaken bij de fabriek Grammont die het merk FOTOS gebruikten.

Met deze lampen werden de eerste radioversterkers gebouwd waarmee kristalontvangers versterkt kunnen worden. Echter door militairen meegenomen over hobbelige wegen in paarden wagens of automobielen met massieve banden bleek al snel dat deze lampen met hun zwakke binnenwerk daar niet tegen bestand waren. Het systeem met een staande plaat en een gevouwen draad als rooster is niet geschikt in ruw terrein. Trouwens snel vervangen was ook onmogelijk met één schroefhuls en losse draden. De machines in deze gloeilampenfabriek waren niet geschikt om twee schroefhulzen te monteren. Commandant Ferrié had maar een oplossing.

Weg met die rommel en gaf Jacques  Biquet en Kapitein Michel Peri de opdracht een lamp te construeren die onder alle omstandigheden heel blijft en snel verwisselbaar is. De stekkervoet die zij hebben ontworpen is lange tijd gebruikt, wij kennen deze van lampen zoals bijvoorbeeld de A415.

De poten in een vierkant 16 mm uit elkaar en twee 1 mm uit het midden verschoven. De glasbol blijft gelijk aan die van de gloeilampen 55 mm in doorsnee met de afzuigpunt boven op. De tungsten (wolfraam) gloeidraad is 21 mm lang. De TM (Telegraphie Militaire) lamp werkt op een gloeispanning van 4 volt bij een stroom van 0,7 Ampère en 40 tot 120 Volt op de anode met een gemiddelde anodestroom van 10 mA.

Bij gebruik als zendoscillator wordt de gloeispanning verhoogd tot 6 Volt, en de anodespanning tot 320 Volt. De levensduur wordt wel verkort, echter met morse zijn er veel momenten van rust tussen de seintekens. Uitgangsvermogen ongeveer 2 Watt bij A1A gebruik. Met telefonie zal dat een stuk minder zijn. De inputcapaciteit is 15 pF dat betekent dat frequenties hoger dan 600 kHz niet goed mogelijk zijn. Drie lampen parallel wordt dan slechts een langegolfzender.

Tijdens de oorlog zijn er in ruime overmaat zo’n 100.000 lampen vervaardigd en na de wapenstilstand nog 1000 stuks per dag. Na de oorlog dachten Biquet en Peri dat er voorlopig geen lampen meer gemaakt zouden worden en beiden hebben hun patent verkocht aan Marius Latour, die na de oorlog zeer welvarend is geworden.

Om toch weer een lamp te ontwerpen, die buiten de patentrechten valt, ontwierpen zij een lamp met een rechte glaskolom. Zes boven elkaar geplaatste metalen ringen, een geperforeerde metalen plaat als rooster en twee gloeidraden. Zelfs de voet die niet veranderd kan worden om gebruik in bestaande toestellen mogelijk te maken, hebben de pennen ongelijke lengte. Deze Peri-Biguet lamp kreeg de naam Junot.

Tevens meegebracht een IDZ lamp en een JUNOT.

Ook ter demonstratie een eenlampszender met een 50 watt E4M lamp. uit 1918.

Piet van Schagen, radiotechnicus
Foto’s: Klaas Jellema